Just another WordPress.com weblog


2 reacties

Schildklier – I

Om te beginnen wil ik me even concentreren op twee problemen waardoor er wél problemen met de schildklierstofwisseling kunnen zijn (en dús allerlei klachten) terwijl ze toch niet worden opgemerkt door een arts die alleen TSH of eventueel FT4 in het bloed laat bepalen.

Het betreft:

  1. de omzetting van het pro-hormoon T4 in de biologisch actieve vorm T3.
  2. schildklierhormoon resistentie

 

De omzetting van het pro-hormoon T4 in de biologisch actieve vorm T3

De schildklier produceert hoofdzakelijk het hormoon L-Thyroxine, ook wel T4 genoemd. Dit betreft een relatief inactieve vorm van het schildklierhormoon, ook wel een pro-hormoon genoemd. Voordat T4 de stofwisseling effectief kan activeren moet het eerst omgezet worden in de biologisch actieve vorm T3. Deze omzetting gebeurt niet meer in de schildklier maar vindt plaats in de organen van het lichaam o.i.v. een enzym (iodothyronine 5’deiodinase). Doordat deze omzetting geen functie is van de schildklier zelf kun je bij een normale T4 productie met recht zeggen dat de schildklierfunctie goed is, maar tegelijkertijd is dat maar een deel van het verhaal. Vergelijkbaar met de opmerking dat de derde persoon aan de lopende band zijn/haar werk uitstekend doet. Dat zegt nog niets over wat erna komt.

Wanneer de T4/T3 conversie niet goed verloopt kunnen er, ook bij een normale schildklierfunctie, wel degelijk allerlei klachten zijn die passen bij een trage schildklierfunctie. De schildklierstofwisseling is dan vertraagd.

Er zijn veel factoren die de omzetting van T4 naar T3 remmen en daardoor komt dit probleem ook veel voor.

Veel voorkomende factoren zijn:

  • Het gebruik van bepaalde medicijnen (o.a. de anticonceptiepil, lithium, propranolol [bètablokker], dexamethason).
  • Tabaksrook
  • Chronische ziektes in het algemeen
  • Stress
  • Vasten of doorlopende calorie-restrictie (crash diëten)
  • Tekorten aan bepaalde nutriënten (met name jodium, selenium, zink, vitamine A, vitamine B6, vitamine B12)
  • Soja
  • Straling
  • Groeihormoon deficiëntie
  • Anti TPO antilichamen
  • Alfaliponzuur
  • Zware metalen belasting, inclusief kwik
  • Post-operatieve situatie
  • Fysieke trauma’s
  • Bij het ouder worden lijkt de omzetting ook te vertragen, maar dat zou ook heel goed met nutriënten deficiënties te maken kunnen hebben waar veel ouderen mee te maken hebben.
  • Onderactiviteit van de bijnieren

Op een aantal van deze factoren kom ik nog nader terug.

Schildklierhormoon resistentie

Zoals elders op deze blog al beschreven, werken hormonen bij de gratie van de aanhechting aan specifieke receptoren. Daarbij speelt ook de gevoeligheid van de receptor een cruciale rol.

Frappant genoeg is de enige receptor aandoening die breed geaccepteerd is in de geneeskunde Diabetes type 2, ook wel insulineresistentie genoemd. De receptoren voor het hormoon insuline zijn in zekere mate resistent, ongevoelig voor het lichaamseigen hormoon.

Echter, dit probleem is bepaald niet exclusief voor insuline. Overal waar hormoon-receptor interacties zijn (of ook: neurotransmitter-receptor interacties) kan een vorm van resistentie optreden.

Dr. Mark Starr heeft er met zijn boek “Hypothyroidism type 2 – the epidemic” naar analogie van Diabetes Type 2 terecht aandacht voor gevraagd. 

Type 1 Hypothyreoïdie is dan een aandoening waarbij de schildklier zelf te weinig hormoon produceert, terwijl er bij type 2 een resistentie is van de schildklierhormoon receptoren.

In beide gevallen is er een vergelijkbaar resultaat, een vertraging van de stofwisseling die zich uit in de typische symptomen van een te trage schildklier (hypothyreoïdie).

Dr. David Brownstein (VS) schrijft hierover het volgende (“Overcoming Thyroid Disorders): Schildklierhormoon resistentie kan voorkomen als gevolg van meerdere factoren, waaronder:

1. Genetisch bepaald afwijkingen van de hormoonreceptoren

2. Autoimmuun-, oxidatieve-, of toxische schade aan de schildklierhormoon receptoren

3. Competitieve binding van verontreinigende stoffen, voedseladditieven, etc. aan de schildklierhormoon receptoren.

En verder: “Ik heb gemerkt dat ontgifting erg behulpzaam is bij het overwinnen van een schildklierhormoon resistentie”.

– – wordt vervolgd – –


2 reacties

Effectief en duurzaam afvallen – vervolg

We zouden even terug komen op de invloed van de oestrogenen op de functie van de schildklier.

Zoals elders op deze weblog is beschreven moet het schildklier pro-hormoon omgezet worden in de biologisch actieve vorm T3. Dit is een uiterst belangrijke stap maar geen functie meer van de schildklier zelf. Daarom is het zo’n ernstige beperking om alleen naar de functie van de schildklier te willen kijken. Zelfs als iemand een normale schildklierfunctie heeft kan het nog zo zijn dat bijvoorbeeld de omzetting T4 naar T3 gebrekkig verloopt.

  1. Teveel oestrogeen kan leiden tot een gebrekkige T4/T3 omzetting.
  2. Teveel oestrogeen kan de opname van de schildklierhormonen afremmen.
  3. Teveel oestrogeen kan leiden tot een te hoge productie van het schildklierhormoon transport eiwit (TBG = Thyroid Binding Globulin). Hierdoor is teveel T4 en T3 gebonden en is er een tekort aan het zogenaamd vrij-T4 en vrije-T3 (resp. FT4 en FT3).
  4. Teveel aan oestrogeen is een belangrijke component voor het ontstaan van auto-immuun ziekten, waardoor het ook een rol kan spelen bij schildklier auto-immuun ziekten als Hashimoto en Graves.
  5. In de periode van de menopauze dalen de progesteron waarden sterk en kan er gemakkelijk een (nog sterkere) oestrogeen dominantie ontstaan. Reden waarom aandoeningen als hypothyreoïdie (te trage schildklier) maar ook Hashimoto drastisch toenemen in de periode van de menopauze.

Wat zijn de meest  voorkomende oorzaken van een oestrogeen dominantie?

  • Overproductie in vergelijking met de productie progesteron.
  • Stress is een belangrijke factor. Het stress hormoon cortisol wordt namelijk gemaakt van progesteron. Chronisch verhoogde cortisol productie zorgt er dan voor dat er te lage progesteron waarden ontstaan. Eenvoudig gezegd; als het lichaam moet kiezen  tussen ‘overleven’ en ‘voortplanten’ gaat overleven altijd voor (cortisol dus).
  • Hormonale anticonceptiva kunnen een verstoring van de schildklierstofwisseling geven.
  • Voeding: volgens sommige bronnen is het gebruik van voeding de grootste oorzaak van oestrogeen dominantie bij vrouwen. O.a. doordat voeding resten bevat van een groep pesticiden die vallen onder de “Endocrine Disrupting Chemical” (Hormoon Verstorende Chemicaliën). Maar ook teveel cafeïne, suiker, geraffineerd voedsel e.d. kunnen een oestrogeen verhogend effect hebben. Maar ook de hedendaagse gluten en koemelk kunnen een verstoring geven van de hormoonhuishouding.
  • Het gebruik van voedsel met Fyto-oestrogenen, zoals soja.
  • Obesitas zelf. Dat is een lastige, want vetcellen kunnen oestrogeen produceren en de berucht groep xeno-oesterogenen (zie verder) hebben de neiging zich op te hopen in het lichaamsvet. Vetweefsel is niet een soort passief reserveweefsel maar het participeert actief in de stofwisseling.
  • Alles wat de lever te sterk belast (zoals overmatig alcoholgebruik) kan leiden tot een verminderd vermogen tot afbraak van oestrogenen, dat in de lever plaats vindt.
  • Xeno-oestrogenen: er is een grote groep synthetische stoffen die evenals oestrogeen óók aanhechten in het het lichaam aan de oestrogeen receptoren. De plastic-weekmakers zijn daarvan een beruchte vertegenwoordiger, maar zoals gezegd, ook bepaalde pesticiden. Verder vallen bepaalde industrieel gebruikte oplosmiddelen hieronder. Stoffen die gebruikt worden in cosmetica, in schoonmaakmiddelen, in lijm, in verf, in vloerbedekking etc.

toxicfood

Oestrogeen dominantie kan worden vastgesteld met een speeksel-hormoontest. Wanneer DHEA en testosteron laag zijn, oestrogeen (estradiol) is normaal of hoog en progesteron is laag, dan is er sprake van een oestrogeen dominantie.

Wat in dit hele verhaal nog niets eens is meegenomen is het gegeven dat het gebruik van synthetische vrouwelijke hormonen (zoals de anticonceptiepil) tot een blijvende afname van de gevoeligheid van bepaalde hormoonreceptoren kan leiden. Dit is te corrigeren, maar gebeurt dat niet dan kan het een blijvende behandelblokkade zijn waardoor herstel van een optimale hormoonhuishouding en stofwisseling (en dus verlies van overtollig gewicht) geblokkeerd kan worden.

Alles met elkaar illustreert bovenstaande waarom gewichtsverlies bij vrouwen in de regel een complexere aangelegenheid is dan bij de meeste mannen. Zeker in een tijd dat het aantal hormoonverstorende invloeden (bij vrouwen) enorm is.

Zowel een te trage schildklierstofwisseling als een oestrogeen dominantie zijn ‘dikmakers’ die elkaar dus ook nog eens onderling versterken.

Daarom dient ook overgewicht altijd vanuit een systemische visie benaderd te worden. Vrouwen die met het 2.5 Vasten Dieet niet of te weinig afvallen zouden zich moeten laten onderzoeken of er bovenstaande factoren zijn die hiervoor verantwoordelijk zijn.