In Equador leeft een groep mensen met een zeldzame genetische afwijking (minder dan 350 wereldwijd) die het Syndroom van Laron wordt genoemd. Het is een aandoening waarbij de betrokkenen een defect hebben in bepaalde groeihormoon-receptoren. Het gevolg is dat ze o.a. kleiner blijven dan mensen die dit genetisch defect niet hebben. Echter, een opvallend fenomeen is dat deze mensen ongevoelig lijken te zijn voor beschavingsziekten als Diabetes mellitus type II en kanker.
Er is onderzoek verricht aan muizen die genetisch zodanig waren gemanipuleerd dat ze een vergelijkbare stoornis hadden, ze worden dan ook de Laron muizen genoemd. Ook hier trad een vorm van dwerggroei op t.o.v. de soortgenoten die de betreffende afwijking niet hadden. Maar, onder gelijke omstandigheden, leefden de Laron muizen maar liefst 2x zo lang dan hun normale soortgenoten.
De reden hiervoor was dat de Laron muizen als gevolg van de genetische manipulatie ongevoelig waren voor een stofje in het lichaam dat we IGF-1 (Insulin like Growth Factor 1) noemen. Als je jong bent en in de groei heb je IGF-1 en andere groeifactoren nodig voor je ontwikkeling. Maar op latere leeftijd leidt het tot een versnelde biologische veroudering en een toename van beschavingsziektes als Diabetes type II en kanker.
Het vele onderzoek dat is gedaan met betrekking tot alle mogelijke vormen van vasten heeft aangetoond dat het een manier is om de IGF-1 productie in het lichaam te reduceren, met alle gunstige gezondheidsaspecten van dien.
Daarnaast heeft vasten nog veel meer heilzame effecten, maar voor deze blog wil ik me hiertoe even beperken.
Zonder overdrijven kunnen we stellen dat IGF-1 een stofje blijkt te zijn waarvoor geldt dat een te hoge concentratie op volwassen leeftijd een belangrijke voorwaardelijke factor is voor tal van beschavingsziektes zoals overgewicht, Diabetes type II en kanker.
In de volgende blog morgen, een vervolg, over de waarde van intermitterend vasten.
Wil een systeem kunnen reguleren dan dient het altijd twee tegengestelde processen in gang te kunnen zetten. Een thermostaat dient warmte te kunnen vragen maar ook de productie van meer warmte te kunnen stoppen. Een auto is pas functioneel als er een gaspedaal (versnellen) in zit maar óók een rempedaal (afremmen). Zo is het ook bij de regelsystemen in het menselijk lichaam. Er zijn hormonen die gericht zijn op meer activiteit (stresshormonen, schildklierhormonen) en anderen zijn meer gericht op het aanleggen van reserves (insuline). Ook bij de neurotransmitters zie je een zelfde tweedeling, activerende (zoals dopamine en glutamaat) en remmende (gamma-aminoboterzuur [GABA], serotonine, glycine).
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit twee subsystemen (eigenlijk 3 maar die laatste laten we even buiten beschouwing), de sympaticus en de parasympaticus. De eerste stuurt het organisme aan als het gaat om actie en activiteit, stress, om energie productie dus, het leidt tot verbruik van reserves en slijtage. De tweede zorgt voor de instandhouding van het lichaam, regeneratie, herstel in de breedste zin van het woord, slaap (onze belangrijkste herstelperiode), spijsvertering, uitscheidingen etc. Dit leidt tot herstel van beschadigingen, het aanvullen van verbruikte reserves e.d.
Balans
Vergelijk het maar met een balans, er dient een bepaald evenwicht te zijn tussen verbruik en herstel. We kennen dat van de boekhoudkundige balans.
Het is kernachtig te illustreren aan de hand van het functioneren van een spier. De samentrekking van de spier (contractie) is nodig wil de spier arbeid kunnen leveren. We kunnen dat vergelijken met de sympaticus modus (actie, activiteit).
Spierarbeid
Wil de spier evenwel arbeid blijven leveren dan is het van belang dat de spier ook weer ontspant (relaxatie). Alleen dan kan de spier weer vers bloed krijgen en daarmee voedingsstoffen en zuurstof. Dit is de herstelfase. Blijft die te lang uit dan gaat de spier “verzuren”. De spiercellen schakelen over op een andere vorm van energie voorziening die geen zuurstof gebruikt (anaerobe glycose). Niet onbelangrijk in geval van overleven (vluchten-of-vechten). Die toestand van verzuring noemen we ‘hypoxie’ (hypo = te weinig en oxy = zuurstof).
De Duits-Joodse Fysioloog Otto Warburg heeft in 1931 de Nobelprijs gekregen voor zijn ontdekking waarom een gezonde cel een kankercel wordt. Volgens zijn onderzoek is er maar één primaire oorzaak van kanker en dat is ‘hypoxie’. Alle andere mogelijke oorzaken van kanker veroorzaken hypoxie en daarom veroorzaken ze kanker.
Wat voor een individuele spier geldt is zeker ook van toepassing op het totale organisme. Het oude gezegde “de boog kan niet altijd gespannen zijn” verwijst naar deze noodzaak. Daarover een volgende keer meer.
Het menselijke lichaam bevat diverse regelsystemen. Systemen die tot doel hebben om onder wisselende omstandigheden een aangepaste interne situatie te waarborgen. Gelukkig hoeven we daar niet bij na te denken, dat soort processen verlopen autonoom, onafhankelijk van onze wil.
Het maakt een groot verschil of u zich in de sportschool in het zweet staat te trainen of dat u in bed ligt te slapen. Eén van die regelsystemen is het autonome zenuwstelsel, dat samen met het hormoonstelsel ook wel het ‘neurohormonale systeem’ wordt genoemd.
Wil een systeem daadwerkelijk kunnen reguleren dan dient het te kunnen ‘versnellen’ maar ook te kunnen ‘vertragen’ (afremmen). Het is als met een thermostaat, deze dient warmte te ‘vragen’ maar ook aan te geven wanneer het genoeg is. Zo dienen de regelsystemen adequaat te reageren op veranderingen in de omstandigheden, dus ook op gedrag.
Hiermee samenhangend kunnen we stellen dat het lichaam een ‘actieve modus’ heeft, gericht op energie productie, op verbruik van reserves, hier treedt slijtage op, etc. Kortom de ‘kosten kant’ van de balans. Uiteraard valt ook stress in de breedste zin van het woord onder deze modus. Er dient dan dus ook een ‘inkomen kant’ te zijn die gericht is op reparatie, op het aanvullen van verbruikte reserves, op herstel in de breedste zin van het woord. In het autonome zenuwstelsel worden beide polen vertegenwoordigd door de volgende onderdelen, respectievelijk de Sympaticus en de Parasympaticus.
Als regel vindt het meeste herstel plaats gedurende de slaap in de nacht. Overdag staan we doorgaans in de actieve modus. Of er overdag sprake is van herstelmomenten is afhankelijk van veel factoren zoals type werkzaamheden, persoonlijkheid etc. Het belangrijkste is evenwel dat we ’s nachts voldoende herstel hebben. En voldoende betekent, gemiddeld circa 30% van een etmaal hoogwaardig herstel.
Zo goed als mensen doorgaans in staat zijn om de stressfactoren in hun leven te benoemen, als het gaat om bewuste stress, zo slecht kunnen mensen in de regel zelfs maar een enigszins betrouwbare inschatting geven van de mate van herstel. Voor veel mensen is het enige criterium of ze slapen of niet. Wanneer ze geen slaapprobleem ervaren gaan ze er van uit dat daarmee het herstel ook wel in orde zal zijn. Dat is bepaald niet vanzelfsprekend. Talloze mensen slapen wel maar herstellen slechts gebrekkig.
Wat is rust? Echte rust, dat wil zeggen, rust die ook daadwerkelijk bijdraagt aan herstel? Voor dieren is dat geen issue want het ligt ingebed in het leven en gedrag van dieren in het algemeen.
Voor mensen is dat in onze moderne, hectische samenleving steeds meer een issue.
Maar wat is de relatie met kanker? Met kankerpreventie en zelfs met kankergeneeskunde? Daarover gaan de volgende serie blogs waar dit stukje de vooraankondiging van is.
De wetenschap heeft namelijk overduidelijk aangetoond dat die relatie er is. Daar gaan we het over hebben. Hoe is die relatie? En, niet onbelangrijk, hoe kunnen we die relatie objectief en betrouwbaar op individueel niveau in kaart brengen?
Regelmatig krijg ik vragen van mensen die een reguliere kanker behandeling achter de rug hebben en zich afvragen wat ze dan kunnen doen. Daarna komen ze als regel in een periodiek controle traject met alle onzekerheden van dien.
Een heel terechte vraag. Het beantwoorden van deze vraag hangt natuurlijk direct samen met de visie op kanker. Doordat de reguliere kanker behandeling zich uitsluitend richt op de tumor en niet op de mogelijke oorzaken is hun vervolgtraject ook uitsluitend gericht op het zo vroeg mogelijk traceren van nieuwe tumor activiteit. Maar dát wil je nu juist zo graag zien te voorkomen, dat er weer tumor activiteit ontstaat.
Voor ons is de tumor het ‘product’ van een diepere ontregeling, verstoring in het organisme. Lees hiervoor mijn eerdere serie blogs over kanker. De reguliere kanker behandeling richt zich op de tumor maar niet op het onderliggende probleem. Dit probleem blijft derhalve volledig bestaan na de afronding van de chemo en/of bestraling. Om nog maar te zwijgen over de reële mogelijkheid dat deze voor het lichaam agressieve behandelmethoden de oorzaken alleen maar verder versterken.
Er is dus alles voor te zeggen om juist bij deze groep patiënten na afloop van de reguliere therapie een grondig preventie programma te starten. Een traject waarin de oorzaken in beeld worden gebracht en gericht worden aangepakt teneinde de kans op een herhaling van de tumor activiteit in de toekomst te minimaliseren.
Hoezeer ik ook begrijp dat veel kankerpatiënten na afloop van een vaak loodzwaar regulier traject behandel-moe zijn en nu eindelijk eens het gevoel willen hebben ‘niet meer ziek te zijn’. Toch moet ik hiervoor waarschuwen. Gerichte preventie is meer noodzaak dan ooit juist in deze fase. Zie het ook niet als een bevestiging dat u ‘toch nog ziek’ bent, maar als een gerichte investering in uw gezondheid.
Fibromyalgie is een diagnose die de laatste jaren steeds vaker te horen is. Letterlijk betekent het ‘pijn in bindweefsel en spieren’. Het wordt ook wel weke delen reuma genoemd. Er is een overlap in symptomen met een ander ziektebeeld dat we CVS (Chronisch Vermoeidheid Syndroom) noemen. Beide diagnoses worden niet gesteld op basis van harde criteria maar door uitsluiting. Dat wil zeggen als een hele rij mogelijke diagnoses afvallen tijdens onderzoek dan blijft één van deze diagnoses als ‘etiket’ over.
Observaties in de VS geven aan dat de opkomst van het symptomen complex dat we als Fibromyalgie aanduiden ongeveer gelijk valt (70er jaren) met de ontwikkeling in de reguliere geneeskunde waarbij artsen Hypothyreoïdie (te trage schildklier werking) standaard met Thyrax (synthetische vorm van T4) gingen behandelen. Voor die tijd werd vooral van schildklierextracten gebruik gemaakt en deze bevatten i.t.t. tot Thyrax niet alleen T4 maar ook de afgeleide en biologisch veel actievere vorm T3.
Er zijn bijzonder veel aanwijzingen dat er een relatie is tussen al of niet klinische, schildklier problemen en genoemde diagnoses. In dat geval is er zeker een relatie met het epidemisch tekort aan jodium, ook in de Westerse wereld.
Ik zie bij de behandeling van mensen met jodium deficiëntie veel bevestigingen voor de hypothese dat Fibromyalgie o.a. met name een jodium deficiëntie ziektebeeld is. Onder andere, aangezien geen enkel nutrient (vitamine of mineraal) een solistische functie heeft in de stofwisseling en de werkelijkheid daarom altijd complexer is dan alleen een tekort aan één enkele stof. Zo werkt jodium bv. nauw samen met magnesium en een tekort aan magnesium is tegenwoordig ook eerder regel dan uitzondering.
De relatie met borstkanker is de jodium deficiëntie. Jodium deficiëntie is een veel voorkomende maar ernstig onderschatte factor bij het ontstaan van borstkanker bij vrouwen.
Een paar wetenschappelijke feiten op een rijtje:
Jodium maakt de oestrogeen-receptoren in de borstklieren minder gevoelig voorn oestrogeen.
Jodium reduceert de oestrogeen productie in overactieve eierstokken.
Jodium is essentieel voor apoptose (geprogrammeerde celdood) een fysiologisch proces dat in kankercellen niet meer optreedt.
Jodium is hét middel voor de behandeling van Mastopathie (pijnlijke knobbels en/of cysten in de borsten, al of cyclus gerelateerd). Veel vrouwen die borstkanker ontwikkelen hebben daarvoor al last gehad van Mastopathie.
Jodium levert een belangrijke bijdrage aan sterfte van kankercellen, vertraagd celdeling en verminderd de aanmaak van nieuwe bloedvaten in en rondom tumorweefsel.
In eerdere blogs over dit thema heb ik al benadrukt hoe belangrijk het is dat we een bepaalde balans nastreven in het leven. Eenvoudig gezegd, een balans tussen inspanning en ontspanning. Steeds weer blijkt dat in onze hectische tijd veel mensen het vermogen zijn kwijtgeraakt om duidelijk aan te voelen wat voort hen écht ontspanning is.
Maar hoe onze dagen er ook uitzien, de meeste mensen zullen vooral afhankelijk zijn van het herstel gedurende de slaap. Zoals eerder opgemerkt is hierbij niet de vraag óf je slaapt alleen van belang, maar vooral de vraag of je voldoende herstelt tijdens de slaap. En dat laatste onttrekt zich doorgaans aan ons waarnemingsvermogen.
Er is in de wetenschap veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de toestand van ons autonome zenuwstelsel, u weet wel de ‘actieve’ en de ‘rust’ modus, en hartslagvariatie. Met Hartslagvariatie bedoelen we de variatie in de intervallen tussen de hartslagen. Ook wel HRV genoemd (Heart Rate Variability).
Het Finse bedrijf Firstbeat is er in geslaagd om de top te bereiken in de ontwikkeling van een geavanceerd, gebruikersvriendelijke monitor (slechts 20 gram) waarmee gedurende 3-5 dagen en nachten continu de HRV van iemand kan worden geregistreerd. Het Nederlandse bedrijf Biocoherence heeft dit systeem naar Nederland gehaald en dit geeft de mogelijkheid om in uiteenlopende situaties de HRV van mensen over een langere periode te meten. Doordat mensen gedurende de meetdagen ook een logboek van belangrijke activiteiten bijhouden kan in de analyse een mogelijke relatie tussen gedrag en de toestand van het autonome zenuwstelsel inzichtelijk worden gemaakt. Doordat de meting dag en nacht plaats vindt en zo mogelijk naast werkdagen ook altijd een vrije dag omvat kan een gedetailleerd inzicht verkregen worden in de toestand van ons lichaam in vrije tijd, werktijd en gedurende de slaap. Het is een buitengewoon mooie methode om inzicht te krijgen in de vraag of iemand goed hersteld in de slaap, in welke mate en hoe lang. En daarmee ook of de mate van herstel binnen een etmaal voldoende is ten opzichte van de activiteiten. Met andere woorden is er sprake van een positieve energiebalans of wellicht een negatieve energiebalans. In dat laatste geval teert iemand dus i9n op zijn/haar reserves.
Doordat het logboek de activiteiten van de meetperiode weergeeft kan een eventuele relatie tussen gedrag en vitaliteit inzichtelijk worden gemaakt. Hierdoor kunnen gerichte adviezen worden gegeven met betrekking deze relatie.
In een tijd waarin veel activiteit en hoogst haalbare lijkt te zijn dienen we ons weer bewust te worden van de biologische noodzaak tot afwisseling met rust en herstel Ook dienen we weer bewust te worden van de invloed van welke activiteiten het herstel bevorderen of juist tegenwerken. In bepaalde gevallen kan alleen al de keuze voor het tijdstip van een activiteit verstrekkende gevolgen hebben voor de mate van herstel. In z’n algemeenheid is sporten gezond, maar ’s avonds later op de avond geeft het in de regel een vermindering van het herstel in de slaap.
De 72uurs HRV meting kan in het kader van gezondheidsbevordering en ziektepreventie in het algemeen en in geval van kankerpreventie in het bijzonder een cruciale rol spelen omdat het mensen inzicht geeft, en daarmee concrete handvaten, om ook op gedragsniveau (lifestyle) gezonde keuzes te maken.
Om weer even terug te grijpen op de metafoor van de spier, onze lifestyle dient zodanig te zijn dat we voorkomen dat er in toenemende mate een overbelasting ontstaat, hierdoor zouden we namelijk hypoxie in de hand werken en creëren we een klimaat in ons lichaam waarbij kankercellen gemakkelijk kunnen ontstaan en overleven.
Eerder schreef ik een aantal Columns over ‘Vermoeidheid” (op deze webblog te lezen). Energie is en blijft een belangrijke graadmeter voor ons welzijn. Er is niets mis met ‘moe voelen’ na een intensieve werkdag, maar het dient wel ‘gezond moe’ te zijn, zoals een patiënt het laatst omschreef. En na een nacht slaap dienen we weer energiek te zijn. Doorgaande vermoeidheid is een signaal dat we nooit mogen negeren, ook niet wanneer het regulier medisch geen enkele aanwijsbare oorzaak heeft.
“Maar kanker is toch vaak genetisch?” zo vroeg een trouwe bloglezer mij.
Dit is een belangrijke vraag. Al was het alleen al vanwege de lading die het met zich meebrengt als iemand de boodschap krijgt dat hij of zij drager is van een gen dat bij familieleden reeds kanker heeft veroorzaakt. We weten allemaal dat er vrouwen zijn die gezonde borsten hebben laten amputeren om te voorkomen dat ze borstkanker zouden kunnen ontwikkelen, omdat ze draagster zijn van het borstkankergen. Het illustreert op schokkende wijze hoezeer kanker omgeven is met angst.
Juist daarom verdient het onderwerp aandacht. Er zijn namelijk hardnekkige misverstanden als het gaat om de erfelijke factoren van ziekten. De ‘oude’ genetica heeft de laatste decennia plaats gemaakt voor de epigenetica. De epigenetica gaat er van uit dat een afwijkende gen alleen doorgaans niet voldoende voorwaarde is voor het ontwikkelen van een ziekte. Er dienen andere, zogenaamde epigenetische factoren te zijn die ervoor zorgen of een gen ook daadwerkelijk tot expressie komt. Denk daarbij aan al die factoren in de celkern die niet tot het DNA behoren. Dat kunnen nutriënten zijn, toxines of micro-organismen. Hoewel DNA tot op heden niet te veranderen is zijn epigenetische factoren doorgaans zeer goed te beïnvloeden.
Prof. Robert Sapolsky, hoogleraar biologische wetenschappen en neurologie en een bekend deskundige op het vlak van o.a. de stress fysiologie (auteur van: “Waarom krijgen zebra’s geen maagzweer?”) schreef in 2000 een artikel in Newsweek Magazine onder de titel: “It’s not all in the genes”. Hij geeft in dat artikel aan dat de rol van de genen met betrekking tot ziekte veel passiever en ondergeschikter is dan doorgaans wordt gesuggereerd. Hij benadrukt daarin de inzichten die in de epigenetica standaard zijn. Door de nadruk te leggen op de genetische gevoeligheid voor een bepaalde kanker wordt in wezen ‘angst’ versterkt. Immers, het wordt daarbij voorgeschoteld als een soort onvermijdelijk ‘Zwaard van Damocles’ dat iemand boven het hoofd hangt. Lees hierover ook het boek van prof. Brian S. Peskin: “Het verzwegen verhaal over kanker”.
Nobelprijswinnaar Daniel Kahnemann beschrijft in zijn prachtige boek over de psychologie van besluitvorming “Ons feilbare denken” dat de mens beschikt over 2 beslissystemen. Respectievelijk Systeem 1 en Systeem 2 genoemd.
“Systeem 1 werkt automatisch en snel, met weinig of geen inspanning en geen gevoel van controle” (pag. 28).
“Systeem 2 omvat bewuste aandacht voor de mentale inspanningen die woorden verricht, waaronder ingewikkelde berekeningen” (pag.28).
Systeem 2 is meer rationeel. De beslissing die door dit systeem wordt genomen is na te rekenen en te reconstrueren. Systeem 1 is meer emotioneel, gevoelsmatig van karakter.
Dan Gardner beschrijft deze beslissystemen in relatie tot het thema ‘Angst’ in zijn eveneens zeer lezenswaardige boek: “Risk – The science and Politics of Fear”. Op een prachtige wijze illustreert hij hoezeer het gebruik van de term “risico” vooral een appel doet op beslissysteem 1 en gebruik maakt van het daaraan gekoppelde gevoel van angst. Angst is ook: rekening houden met een gebeurtenis waar je geen controle op hebt. Mensen belanden gemakkelijk in een “slachtofferrol” immers ze spelen een passieve rol in het (dreigende) gebeuren. Het overkomt je en je kunt er niets aan doen. Door de accentuering van de genetische kant van kanker wordt het thema “angst” dat toch al zo dominant aanwezig is rondom deze diagnose, buitengewoon versterkt.
De inzichten binnen de moderne epigenetica doen een appel op het andere beslissysteem van de mens. Het geeft aan dat er vooral veel mogelijkheden zijn om de epigenetische factoren te sturen. Het doet een appel op de eigen verantwoordelijkheid, op gedrag en dus op de keuzes die we maken. Het geeft de mens weer het gevoel terug van ‘controle’ hoewel dat uiteraard altijd een nadrukkelijke beperktheid heeft, zeker in een tijd waarin de oorzaken van chronische ziekten complexer zijn dan ooit. Ook stroken de inzichten uit de epigenetica met de al eerder genoemde ontdekking van Otto Warburg. Het wordt dus van belang om te kijken welke factoren de zuurstof voorziening in de lichaamscellen beïnvloeden. Daar dient kankerpreventie zich op te richten. Maar dat veronderstelt bewuste keuzes. Daarover de volgende keer meer.
Veel mensen denken tegenwoordig bij de term “stress” aan psychische stress en spanningen. Toch is dat een veel te beperkte opvatting van dit begrip. Verder wordt hierdoor een per definitie negatieve lading aan het begrip gegeven en dat is biologisch gezien volstrekt onterecht.
Onder stress zou je alle invloeden en gebeurtenissen kunnen verstaan die een ‘verstoring’ teweeg brengen in ons lichaam en waarop een reactie is vereist. Binnen die definitie is zelfs het nuttigen van een maaltijd een vorm van stress, alleen deze fysiologische stress is uiterst nuttig, zelfs noodzakelijk voor een gezond functioneren. Er zijn zogezegd vele soorten stress en zolang het organisme op al deze stress samen een adequate respons heeft hoeft het ons niet te schaden. Om er een aantal te noemen: voedingsstress (verkeerd eten), lifestyle stress (bv. te hard werken en te weinig slapen), bewegingsstress (te weinig bewegen, teveel of te intensief bewegen of op verkeerde momenten), milieustress, chemische stress (bestrijdingsmiddelen, reguliere medicijnen), informatiestress (24/7 informatiestromen en eindeloze bereikbaarheid), sociale stress etc, etc.
De grondlegger van de moderne stressfysiologie, de Hongaar Dr. Hans Selye heeft zijn “General Adaptation Syndrome” geformuleerd en daarmee aangegeven dat veel verschillende stressoren (stress veroorzakende prikkels) eenzelfde respons in het lichaam uitlokken. Dat betekent feitelijk dat we de grote diversiteit aan stress op één hoop kunnen vegen en kunnen spreken van een bepaalde stressdruk.
Het grootste probleem met stress in de 21e eeuw in ons (voor velen nog steeds) welvarende Nederland is dat we naast de ontegenzeggelijk enorme toename van stressdruk vooral met chronische stress te maken hebben. Het is juist deze chronische, niet aflatende stressdruk die zo’n ondermijnende en ziekmakende invloed heeft. Hierdoor staan rustmomenten steeds meer onder druk. Als de ene stressor is afgenomen zijn er wel weer twee anderen voor in de plaats gekomen.
Dit leidt in meer of mindere mate, afhankelijk van de keuzes die u maakt, de grenzen die u trekt etc. tot een situatie die te vergelijken is met de overbelaste spier uit een eerdere blog. Rust en herstel staat onder druk en het lichaam komt, om het maar biologisch te duiden, in de overlevingsmodus. Herstel, reparatie, het aanvullen van gebruikte reserves e.d. wordt allemaal uitgesteld, tot……….. Ja, tot wanneer eigenlijk? Want we denderen maar door en velen hebben inmiddels ieder besef verloren wat voor het lichaam (en de geest!) nu eigenlijk écht ontspanning is. Regelmatig heb ik discussies met zowel jongeren als volwassenen over het vermeende ontspannen effect van computerspelletjes. Niks ontspanning, het is “vluchten-of-vechten” achter het beeldscherm en misschien fysiek grotendeels inactief, maar het centrale zenuwstelsel reageert wel degelijk alsof het uitermate reëel is.
Hoewel een glaasje alcohol in de avond al eeuwen lang als een “slaapmutsje” wordt bestempeld is het ook hier de schijn die bedriegt. Door de verdoving van de hersenen val je sneller in slaap maar het duurt lang(er) voordat er überhaupt herstel tijdens de slaap optreedt. Het gedrag van veel jongeren in het weekend waarbij zowel het natuurlijke dag/nacht ritme als het verwoestende effect van alcohol op het herstel met voeten getreden wordt, levert een generatie op die al op jonge leeftijd niet of nauwelijks meer herstelt. Roofbouw in optima forma. Het laat zich raden wat dit betekent voor de ontwikkeling van chronische ziekten in het algemeen en kanker in het bijzonder bij het ouder worden.
Zoals Lucienne van Eck het verwoordde in haar artikel “Het nut van niksen” zo moeten we ons bewust worden van de biologische (!) noodzaak tot het hebben van voldoende rust en herstelmomenten. Niet opgespaard en dan verzilverd in een lange zomervakantie, maar met grote regelmaat weerkerend, deel van ons dagelijks ritme.
In dit kader een volgende keer over een prachtige wetenschappelijk goed onderbouwde methode om inzicht te krijgen in onze eigen levensstijl in relatie tot herstel en dus in relatie tot vitaliteit en gezondheid.
In deze blog komt “het meest onbegrepen nutriënt” aan de orde, zoals de jodiumspecialist Dr. David Brownstein het noemde: JODIUM.
Een mineraal dat in zekere zin de reeks blogs over schildklierproblemen en kankerpreventie verbindt, want in beide thema’s is jodium een mineraal met enorme betekenis en in beide terreinen is deze betekenis ernstig onderschat. Er zijn boeken geschreven over de enorme waarde van dit ‘vergeten’ mineraal en in een blog leent zich m.i. alleen voor compacte informatie van een beperkte omvang. Daarom zal ik deze en de volgende blog een aantal belangrijke zaken aan de orde stellen over de relatie jodium en de schildklier. Maar houd wel voor ogen dat de rol van jodium zich bepaald niet tot de schildklier beperkt. Alle lichaamscellen zijn jodiumafhankelijk en wel in twee vormen, deels in de vorm van elementair jodium en deels in de vorm van het jodide (bijvoorbeeld kaliumjodide).
Interessant feit is dat het in de 19e en begin 20e eeuw in de VS onder artsen gebruikelijk was, dat ze Kaliumjodide (KI) voorschreven aan patiënten als ze geconfronteerd werden met vage klachten of als ze niet wisten wat ze moesten doen. Gesteund door de breed gedane observatie dat de meeste patiënten daar hoe dan ook van opknapten. Inmiddels is het klimaat in de medische sector ongeslagen in het absolute tegendeel. De bekende jodiumspecialist Prof. Dr. Guy Abraham sprak in dit verband van een alom bestaande jodiumfobie onder artsen. En met deze weerstand is ook het onbegrip over het immense belang van dit mineraal toegenomen.
Sinds het verdwijnen van de kropziekte is er een collectief idee ontstaan dat het dús met onze jodium inname wel goed zit. Niets is minder waar! Daarover later meer.
Jodiumtekort is de nummer 1 oorzaak van schildklier aandoeningen.
Jodium komt in het hele lichaam voor, maar de schildklier bevat de grootste hoeveelheid. Dat kan wel oplopen tot 15-20 mg in geval van een normale jodiumstatuis. DE schildklier heeft het vermogen om jodium te concentreren, op te slaan in het weefsel. Andere organen/weefsels die dat sterk doen zijn de borstklieren (zie blog over kanker), de speekselklieren en de eierstokken. De schildklier gebruikt jodium door het te binden aan tyrosine en thyroglobuline en vormt zo de schildklierhormonen T4 en T3.
De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor jodium (ADH) is laag, veel te laag. Waarschijnlijk nét genoeg om geen kropziekte te ontwikkelen. Volgens cijfers van de WHO halen overigens ca. 6 miljoen Nederlanders die ADH niet (ADH=0,150 mg voor volwassene en 0,200 mg voor zwangere en zogende vrouwen). Echter, onderzoek heeft aangetoond dat de optimale dagelijkse hoeveelheid ten minste het honderdvoudige is.
Eén van de problemen in deze moderne tijd is het wijdverbreide gebruik van synthetische verbindingen die Broom en Fluor bevatten. Deze mineralen horen samen met Chloor en Jodium tot de zgn. halogenen. Ze gaan in het lichaam een competitie aan met jodium en alleen door hogere doseringen jodium kan het lichaam deze toxische verbindingen kwijt raken waardoor er weer een normale jodiumstatus wordt bereikt.
Hoewel de weerstand tegen het gebruik van hoge doseringen jodium volstrekt ongegrond is, vergt het verantwoord opbouwen van een gezonde jodiumstatus wel kennis van zaken en daarom dient dit altijd onder begeleiding van een deskundige plaats te vinden. Geen enkel mineraal werkt solistisch in de stofwisseling en juist het samenspel met andere mineralen in de juiste verhoudingen toegediend is van belang voor een correct herstel van de jodiumstatus van het lichaam.
Een belangrijke opmerking moet nog gemaakt worden over de reactie van schildklier bloedwaarden tijdens een traject voor jodium suppletie. Wanneer een arts de schildklierfunctie meet doen ze dat door het bepalen van de TSH en T4 waarde in het bloed. TSH is het hypofyse hormoon dat de schildklier moet aanzetten tot activiteit. Een te hoge TSH (de meningen over wat té hoog is verschillen!) wordt dan opgevat als een indicatie voor een te trage schildklier. Echter, TSH heeft nog een andere functie, waarvan de meeste artsen helaas niet op de hoogte zijn. TSH stimuleert ook de productie van het jodium-transport systeem (NIS). Wanneer er dus veel meer jodium het lichaam inkomt zal de TSH stijgen teneinde een adequater jodiumtransport te realiseren. Als regel trekken artsen bij een dergelijke, soms forse, stijging van de TSH aan de noodklok met de vermelding dat de schildklier (ineens) veel te traag werkt en dat de patiënt toch vooral direct aan de Thyrax moet (synthetisch medicijn dat regulier wordt ingezet bij een te trage schildklierfunctie). Deze conclusie is dan onjuist. De hier genoemde stijging van de TSH als gevolg van de jodiuminname kan tot zeker een half jaar daarna voortduren.