Just another WordPress.com weblog


2 reacties

Effectief en duurzaam afvallen? (IV)

Eén van de boeiende elementen van de rondgang die Michael Mosley heeft gehouden door de wetenschap is dat hij allerlei vormen van vasten geprobeerd heeft, maar steeds heeft vastgehouden aan zijn uitgangspunt, dat het wel leuk moet blijven.

Maar eerst even naar het biologisch principe van de Hormesis. Mosley beschrijft het in zijn boek  (“The fast diet”), onder het kopje “That which does not kill us makes us stronger” (Dat wat ons niet doodt maakt ons sterker). Het hermetisch principe is een bijzondere relatie tussen de dosis van een stof of een prikkel, en het effect. Wikipedia beschrijft het als volgt: Hormesis is in de toxicologie het fenomeen dat een stof die in hoge dosis schadelijk is voor een organisme, bij lage dosis positieve effecten kan hebben.

Anders gezegde en gedoseerde prikkel kan juist een stimulerend effect hebben. Laten we het illustreren aan de hand van de calorie-inname. Heel veel diëten die zich mogen verheugen in tijdelijke grote aandacht, de zogenaamde hypes, zijn gebaseerd op het principe van de calorie-restrictie. Dat wil zeggen dat er dagelijks beduidend minder calorieën worden gegeten (natuurlijk eet je geen calorieën maar het is een maat voor de hoeveelheid energie die een voedingsmiddel bij verbranding in ons lichaam kan opleveren), dan dagelijks gemiddeld nodig is (vrouwen ca. 2000 kCal/dag en mannen ca. 2400 kCal/dag). De gedachte is dat als je maar minder inneemt dan het lichaam nodig heeft dat het lichaam dan automatisch de opgeslagen reserves (vetweefsel) gaat aanspreken om het tekort aan te vullen. Mathematisch lijkt dat een waterdicht verhaal, maar dat is het niet. Er is veel over te zeggen maar dat ga ik nu niet doen. Eén van de ongewenste effecten van deze doorlopende (!) stress is dat de schildklierstofwisseling blijvend vertraagd waardoor mensen wanneer ze weer normale hoeveelheden gaan eten snel in gewicht aan komen en niet zelden hoger uitkomen dan het startgewicht. Het beruchte jojo-effect dat menigeen al tot wanhoop heeft gedreven. Je zou zondermeer kunnen stellen dat deze doorlopende (en dús niet gedoseerde) stress een negatief effect heeft.

diet-11

Bij intermitterend vasten wordt er periodiek met een interval een calorie-stress gecreëerd. In het onderzoek over dit fenomeen zijn bij knaagdieren alle mogelijke varianten onderzocht. Mosley vond uiteindelijk dat het ritme van 2 dagen per week een beperkte calorie-inname t.o.v. 5 dagen per week normaal eten goed te doen was ook op de lange termijn. Vandaar de naam van zijn methode 2.5 Vasten Dieet.

Deze gedoseerde calorie-stress heeft tal van positieve effecten: verlies van overgewicht, structurele daling van de IGF-1 productie etc.

Kort gezegd komt het er op neer dat gedurende 2 niet-aaneengesloten dagen per week (bijv. maandag en donderdag) de voedselinname vanuit calorisch oogpunt wordt teruggebracht tot 25% van de normale richtlijn. Dus vrouwen mogen op die ‘vastendagen’ max. 500 kCal nuttigen en mannen max. 600 kCal.

De overige dagen mag dan normaal gegeten worden. Uiteraard moet men die overige dagen niet gaan overcompenseren, maar de ervaring leert dat die behoefte niet bestaat.

Het betekent overigens wel, en daar zit wat mij betreft een zwakte in het programma, dat je op de zgn. vastendagen calorieën moet gaan tellen.

calories_counter_21747_1_1_730

Persoonlijk vind ik dat, temidden van een druk bestaan, een uiterst vervelende bezigheid. Mosley heeft er wel wat op gevonden door een receptenboek uit te brengen met recepten die al aan de genoemde calorische restrictie voldoen. Maar dan betekent het dus op de vastendagen dat je steeds met een kookboek in de hand de avondmaaltijd moet bereiden en niet iedereen heeft daar zin in of tijd voor. Ik heb het vorig jaar een periode gedaan maar al snel was dit de reden dat het rommelig werd en uiteindelijk dat ik er mee stopte.

Over mijn oplossing van dit probleem de volgende keer meer.


Een reactie plaatsen

Effectief en duurzaam afvallen ? (III)

In Equador leeft een groep mensen met een zeldzame genetische afwijking (minder dan 350 wereldwijd) die het Syndroom van Laron wordt genoemd. Het is een aandoening waarbij de betrokkenen een defect hebben in bepaalde groeihormoon-receptoren. Het gevolg is dat ze o.a. kleiner blijven dan mensen die dit genetisch defect niet hebben. Echter, een opvallend fenomeen is dat deze mensen ongevoelig lijken te zijn voor beschavingsziekten als Diabetes mellitus type II en kanker.

Er is onderzoek verricht aan muizen die genetisch zodanig waren gemanipuleerd dat ze een vergelijkbare stoornis hadden, ze worden dan ook de Laron muizen genoemd. Ook hier trad een vorm van dwerggroei op t.o.v. de soortgenoten die de betreffende afwijking niet hadden. Maar, onder gelijke omstandigheden, leefden de Laron muizen maar liefst 2x micezo lang dan hun normale soortgenoten.

De reden hiervoor was dat de Laron muizen als gevolg van de genetische manipulatie ongevoelig waren voor een stofje in het lichaam dat we IGF-1 (Insulin like Growth Factor 1) noemen. Als je jong bent en in de groei heb je IGF-1 en andere groeifactoren nodig voor je ontwikkeling. Maar op latere leeftijd leidt het tot een versnelde biologische veroudering en een toename van beschavingsziektes als Diabetes type II en kanker.

Het vele onderzoek dat is gedaan met betrekking tot alle mogelijke vormen van vasten heeft aangetoond dat het een manier is om de IGF-1 productie in het lichaam te reduceren, met alle gunstige gezondheidsaspecten van dien.images-1

Daarnaast heeft vasten nog veel meer heilzame effecten, maar voor deze blog wil ik me hiertoe even beperken.

Zonder overdrijven kunnen we stellen dat IGF-1 een stofje blijkt te zijn waarvoor geldt dat een te hoge concentratie op volwassen leeftijd een belangrijke voorwaardelijke factor is voor tal van beschavingsziektes zoals overgewicht, Diabetes type II en kanker.

In de volgende blog morgen, een vervolg, over de waarde van intermitterend vasten.


Een reactie plaatsen

Schrikbarende toename Diabetes onnodig.

Het NOS Journaal maakte gisterenavond melding van de verontrustende toename van Diabetes in onze ‘moderne’ tijd. Er zouden dagelijks 200 diabetici bijkomen en dat zijn inderdaad schokkende aantallen.

Het meest schokkend van alles vind ik het gegeven dat het merendeel van deze gevallen op relatief eenvoudige wijze zijn te voorkomen. In elk geval waar het de gevallen van Diabetes Type II (DMII) betreft. Hoewel er wat vaag gedaan wordt over de ‘mogelijke’ oorzaken als te weinig beweging en slechte voeding, is er wel degelijk heel veel concreets over te zeggen.

DMII is een receptor aandoening. Hormonen en andere signaalstoffen in het menselijk lichaam werken bij de gratie van een specifieke receptor op de celwand van de cellen die gevoelig (moeten) zijn voor deze stof. Het effect wordt dan bepaald door de combinatie van voldoende signaalstof (bv. insuline in geval van DMII) en de gevoeligheid van de receptor. Er is mij DMII sprake van een verminderde gevoeligheid van de insuline-receptoren. Er zijn veel factoren bekend die een rol spelen bij de receptor functie, o.a. de mineralen zink, mangaan, chroom en jodium en vitamine D3.) Allemaal nutriënten die bij zeer veel Nederlanders tekort zijn. Daarnaast wordt de functie van de receptoren sterk beïnvloed door de in het lichaam aanwezige stresshormonen. Chronische stress laat z’n sporen na, en dat kan zijn in de vorm van een verminderde gevoeligheid van de insuline-receptoren.

Een door CCG dagelijks gebruikte mineralen analyse die in samenwerking met een specialistisch lab in de VS wordt uitgevoerd geeft op al deze vragen een individueel antwoord en maakt het mogelijk om de risico’s in kaart te brengen en praktisch te vertalen naar voeding en lifestyle. Voor vragen neem contact op met wim@ccgonline.eu (de eerste 5 respondenten kunnen een korting van 30% krijgen op de test en het Nederlandstalige analyserapport; zij betalen dan € 77,- i.p.v. € 110,-).


Een reactie plaatsen

Hoe het echt zit met Cholesterol.

Er zal vermoedelijk niemand zijn die nog nooit gehoord heeft dat er een relatie is tussen cholesterol en hart- en vaatziekten. Die relatie is er, maar de relatie is totaal anders dan het wordt voorgesteld door de geneesmiddelen- en voedingsindustrie. Cholesterol is niet ‘the bad guy’ die dus bestreden moet worden. Ook staat cholesterol niet zozeer met vetconsumptie in verband maar veel meer met suikerconsumptie (zie verder).

Eerst even over cholesterolwaarden in het bloed:

Er wordt vaak onjuist omgegaan met cholesterolwaarden in het bloed. Wetenschappelijk is vastgesteld dat het gehalte aan totaal-cholesterol in het bloed op zichzelf zeker niet de meest belangrijke risicofactor is voor hart- en vaatziekten.Volgens de website van de Nederlandse Hartstichting gelden de volgende referenties voor cholesterol:

 Totaal cholesterolgehalte Uw cholesterolgehalte is:
 lager dan 5,0 mmol/l normaal
 5,0 – 6,4 mmol/l licht  verhoogd
 6,5 – 7,9 mmol/l verhoogd
 hoger dan 8,0 mmol/l sterk verhoogd

Zoals u wellicht weet zijn er verschillende soorten cholesterol, o.a. HDL en LDL. De HDL wordt wel de ‘goede cholesterol’ genoemd en de LDL de ‘slechte’. Om het cholesterol gehalte in het bloed te beoordelen dient dit altijd in relatie tot de andere waarde bekeken te worden. Zo is een veel betrouwbaarder maat (voor volwassenen) de volgende: de verhouding HDL/Totaal cholesterol = 25% of meer, betekent een prima cholesterol waarde.

Maar ook LDL bestaat weer uit verschillende ondersoorten. Zo kennen we ook een ‘goed’ LDL en een ‘slecht’ LDL. Dit wordt nooit apart gemeten maar kan wel worden afgeleid uit de de volgende waarden: HDL, LDL en triglyceriden. Bij volwassenen is de triglyceriden/HDL cholesterol ratio nog betrouwbaarder dan de hiervoor besproken ratio.

De referenties voor de triglyceriden/HDL ratio zijn:

  1. < 2 (2 of minder) – ideaal
  2. 4 = hoog
  3. 6 = veel te hoog

Vraag daarom altijd wanneer u uw cholesterolwaarde in het bloed laat bepalen om alle 3 de waarden. Dan kunt u zelf aan de hand van deze tekst bepalen of het wel of niet goed zit met uw cholesterolwaarde.

Cholesterol en vet

Miljoenen dollars en euro’s worden er jaarlijks besteedt aan marketing om dit misverstand overeind te houden. Wetenschappelijk al lang als een mythe onderuit gehaald, maar nog steeds uitermate lucratief. Kennelijk wil de mens bedrogen worden. Cholesterol problematiek hangt heel veel meer samen met de consumptie van suiker en dan met name fructose. Even een kort overzicht van de verschillende koolhydraten of ‘suikers’ die we kennen:

  • Enkelvoudige suikers (monosacchariden)
  1. Glucose (de brandstof voor alle lichaamscellen), ook wel druivensuiker genoemd en o.a. bekend van dextrose.
  2. Fructose, ook wel vruchtensuiker genoemd, kom,t van nature voor in fruit, groenten en vruchtensap.
  3. Galactose, komt voor in melkproducten
  • Dubbele suikers (disacchariden)
  1. Tafelsuiker = Sucrose = Saccharose (witte-, bruine-, of poedersuiker, kandij, stroop, hagelslag, honing en andere zoetigheden), opgebouwd uit een glucose- en een fructose-molecuul
  2. Melksuiker = Lactose, komt voor in melk en melkproducten
  3. Moutsuiker = maltose, komt voor in bier, jenever, malt whisky
  • Meervoudige suikers (polysacchariden)
  1. Zetmeel = lange keten koolhydraten, opgebouwd uit glucose moleculen.  Komt o.a. voor in brood, knolgewassen als aardappels, rijst, mais, pasta’s, granen, peulvruchten
  2. Glycogeen = opslagvorm van glucose in de lever en de spieren.

Wetenschappelijk onderzoek toonde overtuigend aan dat het vooral de onnatuurlijk hoge inname van fructose is die verantwoordelijk is voor de enorme toename van overgewicht, diabetes type 2, hart- en vaatziekten, e.a. beschavingsziekten. Voor wie het Engels machtig is en enige biochemische kennis bezit verwijs ik graag naar de youtube presentatie van prof. Robert H. Lustig. Het is een heel technisch verhaal en dat voert te ver voor deze blog, maar suikerconsumptie is één van de grootste ziekmakende factoren in onze moderne tijd. Voor een goed toepasbare manier van koolhydraat beperkte voeding verwijs ik naar de methode van Yvonne Lemmers. Op haar website kunt u kennis maken met haar methode.

 

 


Een reactie plaatsen

“Vraagtekens bij eiwitrijke voeding” (ND 26/3)

“Eiwitrijke voeding vergroot de kans op diabetes, meldt het Universitair Medisch Centrum Utrecht”, aldus het ND in een paginagroot artikel in de krant van zaterdag jl.

Het is een artikel naar aanleiding van een onderzoek dat is uitgevoerd door Ivonne Sluijs waarbij ze kon vaststellen dat mensen met een consumptie van meer dan 10 gram eiwitten (in vlees, kaas, melk en eieren) per dag een 16% grotere kans hadden op het krijgen van Diabetes mellitus type II. Nu zegt zo’n getal niet zoveel. Diabetes is typisch een multifactoriële ziekte, m.a.w. er zijn heel veel verschillende factoren die een rol spelen bij het ontstaan van Diabetes Type 2 (DMII). Een statische correlatie voor het voetlicht brengen tussen het voorkomen van DMII en één factor, in dit geval consumptie van dierlijke eiwitten, is hooguit richtinggevend voor verder onderzoek maar mag nooit een basis zijn voor verregaande conclusies. Nu stelt de onderzoekster zich terecht voorzichtig op, maar het risico is dat de pers met deze kop aan de haal gaat.

Het onderzoek zegt (nog) niets over eventuele nadelen van eiwitrijke voeding met betrekking tot ziekte en gezondheid. Uiteindelijk zal er gekeken moeten worden wat voor andere variabelen er zijn in de groep mensen met een hoge eiwitconsumptie en DMII. In welke vorm namen ze de eiwitten tot zich? Is er verschil in de consumptie van dierlijke eiwitten van biologische of niet-biologische herkomst? Wat was bijvoorbeeld de relatie tussen eiwitten en vetten in het gebruik van de melkproducten (volle melk of magere melk bv.)? Welke andere kenmerken zijn er te vinden in de groep mensen met een gemiddeld hogere eiwitconsumptie per dag?

Voorlopig is er nog steeds heel veel onderzoek dat aangeeft dat koolhydraat beperking in onze moderne tijd een belangrijke gezondheidsbevorderende werking heeft.


Een reactie plaatsen

Vitaminetekort door Diabetesmedicijn (ND 3/6/2010

Onder die kop maakt het ND van vandaag (3 juni 2010) melding van de uitkomst van een studie uitgevoerd door Maastrichtse en Drentse onderzoekers. “Tot nog toe namen artsen aan dat dergelijke klachten (verwijzend naar vermoeidheid, bloedarmoede en geheugenproblemen) door de diabetes kwamen en dat er niets aan te doen zou zijn” zo meldt het bericht.

Verrassend. Niet zozeer door de conclusie van de onderzoekers, maar wel vanwege de indruk die gewekt wordt als zou het hier een nieuw inzicht betreffen. Het is al heel lang bekend dat het gebruik van Metformine een depletie van B12 veroorzaakt. Er zijn diverse wetenschappelijke studie’s die aangeven dat het gebruik van dit anti-diabetes medicijn zowel een tekort aan Vitamine B12 als Foliumzuur veroorzaakt. Overigens geeft dit op zijn beurt weer een stijging van de Homocysteïne concentratie in het bloed, wat een serieuze risicofactor is voor hart- en vaatziekten. Ook dit is al heel lang bekend. In dit verband mag het paradoxaal genoemd worden dat Metformine ‘gebruikt wordt om het risico op hart- en vaatziekten te verkleinen’.

Feitelijk is het probleem nog vele malen groter dan de onderzoekers suggereren omdat echte B12-onderzoekers al lang hebben aangegeven dat de standaard B12 bepaling in het bloed een slechte indicator is van B12 tekort in de stofwisseling. Sterker nog, ik heb mensen met een ernstig B12 tekort gezien die een volgens de medische richtlijnen ‘normale’ B12 status in het bloed hadden.

Naast Metformine zijn er maar liefst 108 andere geneesmiddelen die een B12 depletie geven, waaronder de zeer veel gebruikt anticonceptiepil. Niet al deze geneesmiddelen zijn in Nederland op de markt, maar voor een lijst van geneesmiddelen op de Nederlandse markt die een B12 depletie geven verwijzen we nu naar Depletie B12. Het belang van B12 in de stofwisseling van de mens kan nauwelijks overschat worden. Onderzoekers geven hiervan blijk door B12 de ‘master key’ (=sleutel die op alle deuren past) van de stofwisseling te noemen.

Het zou wenselijk zijn als artsen zich bewust zouden zijn van de depletie-effecten van geneesmiddelen in het algemeen.

Zeewolde


5 reacties

Misverstanden rond Diabetes type II

Al jaren verbaas ik me erover dat er een aantal hardnekkige misverstanden zijn inzake Diabetes type II, ook wel ouderdomssuikerziekte genoemd. Hoewel die vlag de lading al lang niet meer dekt, want we zien deze aandoening steeds vaker op steeds jongere leeftijd optreden. Voor wie het onderscheid niet helemaal helder is, even een korte typering van het verschil tussen Diabetes Type I (Juveniele Diabetes) en Diabetes Type II (Ouderdomsdiabetes):

Type I Diabetes is een pancreas (alvleesklier) ziekte. Deze klier produceert in de betacellen het hormoon insuline. Insuline is een typisch opslag hormoon het zorgt o.a. voor de transport van glucose (bloedsuiker) vanuit het bloed naar de cellen, zodat het daar als brandstof voor de energie productie kan worden gebruikt. Bij deze vorm van Diabetes is er dus een tekort aan insuline. Hierdoor ontstaan er te hoge concentraties glucose in het bloed en dat is zeer schadelijk.

Type II Diabetes is eigenlijk een heel andere aandoening. Hormonen in ons lichaam werken altijd pas door de combinatie met een specifieke hormoonreceptor. Pas als het hormoon kan aanhechten aan deze receptor kan er een hormonale reactie ontstaan, in dit geval, het transporteren van glucose de cel in.  Het gevolg hiervan is dat de glucose concentratie in het bloed daalt. Dat is het GEVOLG van de werking van insuline, het is niet juist om de daling van glucose in het bloed als het primaire doel van insuline te beschrijven, hoewel dat een subtiel onderscheidt lijkt te zijn.

Wanneer een deel van deze receptoren ongevoelig zijn geworden voor insuline dan ontstaat ook een situatie waarbij er te hoge bloedglucose waarden zijn. Dat is de overeenkomst met Diabetes type I. Er is echter doorgaans wel degelijk genoeg en veelal zelfs teveel insuline beschikbaar, en dat is een belangrijk en fundamenteel verschil met Diabetes Type I. De oplossing die het lichaam genereert voor de te hoge bloedglucose waarden is met behulp van insuline, opslag in de vorm van vetweefsel (adipositascellen). Immers, vanuit de optiek van het organisme gezien is het veel schadelijker en dus bedreigender om langdurig rond te lopen met te hoge bloedglucose waarden dan met te veel lichaamsvet. Daardoor zie je vaak dat Diabetes Type II mensen last hebben van overgewicht.

Op de website van het Diabetes Fonds kunnen we het volgende lezen over Diabetes type II:

Net als bij de andere soorten diabetes, kan het lichaam bij diabetes type 2 de bloedsuikerspiegel niet meer goed in balans houden.

Dat komt bij diabetes type 2 doordat er te weinig van het hormoon insuline in het lichaam is. Bovendien reageert het lichaam niet meer goed op insuline. Het is ongevoelig geworden voor insuline. Dat heet officieel ‘insulineresistentie’.

En dat is naar mijn mening nu juist een verkeerde voorstelling van zaken. Bij Diabetes Type II is er primair sprake van een insulineresistentie en in bepaalde gevallen zal dat pas na verloop van (lange) tijd leiden tot een soort ‘uitputting’ van de pancreas waardoor er ook (secundair) een insuline tekort ontstaat. Té vaak zie ik dat artsen geneigd zijn om bij Diabetes Type II patiënten over te stappen op het inzetten van insuline als blijkt dat de bloedglucose spiegel onvoldoende of niet daalt als gevolg van de gebruikte medicamenten. En die stap gaat m.i. te snel en doet geen recht aan het werkelijke probleem bij Diabetes type II.

Deze week zag ik een man op consult die al sinds 1991 is gediagnosticeerd als Diabetes type II. Doordat medicatie tot nog toe onvoldoende daling van de bloedglucose waarden geeft wil de huisarts hem op insuline injecties laten overgaan. De hamvraag is evenwel of de reguliere middelen in dit geval gewoon onvoldoende werken en er mogelijk andere factoren zijn die er voor zorgen dat er een hardnekkige al jaren bestaande insulineresistentie is, of dat er inderdaad sprake is van een secundaire pancreas insufficiëntie (tekort aan insulineproductie). De meest voor de hand liggende reactie op deze vraag is om te onderzoeken óf er nog voldoende insuline wordt geproduceerd alvorens tot het spuiten over te gaan. Tot mijn verrassing gebeurd dat veelal niet. En wordt min of meer protocollair overgaan op spuiten. We hebben zelf in het lab laten onderzoek wat de insuline productie was. We doen dat door de bepaling van zowel insuline als C-Peptide in het bloed.

C-peptide (of connecting peptide) is een stof die in de alvleesklier vrijkomt bij de vorming van insuline. Het is, samen met het insuline, afkomstig van het pro-insuline dat door de pancreas wordt gemaakt. Zodra er insuline nodig is, deelt het pro-insuline zich in nagenoeg gelijke hoeveelheden insuline en C-peptide. Het C-peptide is daarom een goede maat voor de hoeveelheid nog door de alvleesklier geproduceerde insuline.

De uitslag wees uit dat deze man zowel een te hoge insuline als C-Peptide waarde in z’n bloed had. Dit bevestigt ondubbelzinnig dat er ondanks het lange bestaan van de ziekte, nog steeds primair sprake is van een insulineresitentie en dat het lichaam nog steeds probeert dat te compenseren door teveel insuline te produceren. Wanneer in dit geval zou worden overgegaan op het injecteren van nog meer (synthetische) insuline zouden de insulinespiegels alleen maar exponentieel toenemen en het resultaat zou zeker zijn dat er een forse gewichtstoename zou optreden (obesitas).

Nu wil het geval dat we bij hem o.a. onderzoek hadden laten doen naar z’n jodium depot. Jodium is (zie elders in de blog) essentieel voor de receptor gevoeligheid van alle hormoonreceptoren (inclusief de receptoren van enkele neurotransmitters). Er was sprake van een veel te laag jodium depot. In de afgelopen periode heeft hij naast de reguliere Diabetes medicatie hoge doseringen van een specifiek jodiumpreparaat gebruikt. Dit heeft er toe geleid dat in de bloedglucose waarde in minder dan 6 weken tijd daalde van gemiddeld tussen de 14-17 mmol naar 10-13,7. Ook bij andere Diabetes type II patiënten zie ik vergelijkbare of zelfs sterkere daling van het bloedglucose als gevolg van het gebruik van jodium.

Mijns inziens wordt er een, mogelijk zeer grote, groep mensen met Diabetes Type II te vroeg overgezet van de medicatie op spuiten van insuline, met alle schadelijke gevolgen van dien. Onderzoek naar insuline en C-Peptide waarden in het bloed zou een standaard procedure dienen te zijn alvorens de arts de overstap maakt. Ook onderschrijven deze ervaringen de observaties die elders in de wereld door collega artsen is gedaan, namelijk dat optimalisering van de jodiumstatus een belangrijke behandelcomponent is bij Diabetes Type II.

Wordt vervolgd.


Een reactie plaatsen

Lycopeen kan het risico van Metaboolsyndroom bijna halveren.

The Journal of Nutrition maakt melding van een interessante studie inzake het terugdringen van het risico van Metabool Syndroom. Onder Metabool Syndroom, vroeger wel aangeduid als Syndroom X, worden overgewicht, diabetes type II, verhoogde cholesterol en hart- en vaatziekten verstaan. Al deze ziekten hebben een verstoring van de Glucose-Insuline als gemeenschappelijke noemer.

De studie toont aan dat een verhoogde inname van carotenoïdenen met name Lycopeen, het risico op het ontwikkelen van Metabool Syndroom met ongeveer 50% kan reduceren. Belangrijk nieuws in een tijd waarin het Metabool Syndroom hand over hand terrein wint. Naar verwachting zullen 15% van de volwassenen in Europa met het Metabool Syndroom te maken krijgen. In de US ligt dat percentage zelfs al op 32%.  Overgewicht wordt als één van de belangrijke risicofactoren voor Metabool Syndroom gezien.

De onderzoekers schreven:

“Tot slot, een hogere totaal inname van carotenoïden, vooral die van bèta-caroteen en lycopeen, werden geassocieerd met een lager voorkomen van het metabool syndroom en met een lagere aantal vetcellen en triglyceriden concentraties in het bloed bij mannen van middelbare leeftijd en oudere mannen.”