Just another WordPress.com weblog


1 reactie

De mythes rond visolie

fish-oil

Visolie wordt alom aangeprezen als een onmisbare component in onze dagelijkse voeding. Er worden tal van heilzame effecten aan toegekend, op bijvoorbeeld hart- en vaataandoeningen, reuma, maar ook A(D)HD. Om de noodzaak hiervan te benadrukken, heeft men het over essentiële vetzuren. Het lichaam kan ze kennelijk niet zelf maken en ze zijn belangrijk. De werkelijkheid is iets gecompliceerder.
Laatst zag ik de indrukwekkende en tegelijk schokkende documentaire ‘Sea the Truth’. Een film die op indringende wijze laat zien hoe omvangrijk en desastreus de roofbouw is die de moderne mens pleegt in zeeën en oceanen. Zonder enig respect voor dit uiterst diverse en kwetsbare ecosysteem worden de wereldzeeën met man en macht leeggevist. De schade is enorm en het is nog maar de vraag, alle van overheidswege opgelegde visbeperkingen ten spijt, of herstel mogelijk is.
Tegen deze achtergrond dringt de vraag zich des te meer op hoe het nu eigenlijk zit met die noodzaak voor de consumptie van visolie.
Hiervoor is een klein stukje theorie nodig. Uit de wereld van de aardolie kent u wellicht het onderscheid tussen ruwe aardolie (het basisproduct) en zogenaamde derivaten. Derivaten zijn producten die afgeleid zijn van aardolie, zoals benzine of kerosine. Ook bij vetzuren spreken we over basis essentiële vetzuren en daarvan afgeleide derivaten. Belangrijke basis essentiële vetzuren zijn linolzuur (omega-6) en alfa-linoleenzuur (omega-3). Beiden van plantaardige herkomst. De twee belangrijkste derivaten van de omega-3 familie zijn de in visolie voorkomende EPA en DHA.
De roep om het gebruik van visolie, waarbij het veelal om derivaten gaat, is gebaseerd op twee vooronderstellingen. De ene is dat we vooral de derivaten nodig hebben en de ander dat de omzetting van linolzuur (omega-6) en alfa-linoleenzuur (omega-3) naar de derivaten bij veel mensen moeizaam verloopt. Hiervoor is echter geen goede wetenschappelijke onderbouwing. In tegendeel. Onderzoek wijst uit dat het lichaam in werkelijkheid wel twintig keer zoveel basis essentiële vetzuren nodig heeft dan derivaten. Van alpha-linoleenzuur wordt slechts ongeveer vijf procent omgezet in de derivaten EPA/DHA. De juiste verhouding dus, door het lichaam zelf geregeld. Andersom werkt het niet zo; het lichaam kan uit de derivaten kan geen basisproduct meer maken. Teveel (ingenomen) derivaten kunnen dus niet worden omgezet in basis essentiële vetzuren.
Dit hardnekkige misverstand leidt ertoe dat veel mensen onbedoeld continue overdosering krijgen van de genoemde derivaten. Dit kan onder andere de kans op het ontstaan van kanker verhogen. Basis essentiële vetzuren, in de juiste verhouding tussen omega-6 en omega-3, hebben juist een anti-kankerwerking. Toen ik een aantal jaren geleden kennis maakte met het baanbrekende werk van de Amerikaanse hoogleraar prof. Brian Peskin over dit onderwerp, zijn we in onze praktijk direct gestopt met het voorschrijven van visolie en overgegaan op het uitsluitend voorschrijven van de basis essentiële vetzuren.
Dat de basis essentiële vetzuren een plantaardige herkomst hebben is een prettige bijkomstigheid. Daar hoeft dus geen vis voor gevangen te worden.

(Eerder gepubliceerd in “Blik op Zeewolde” jan. 2015.)


Een reactie plaatsen

Waarom FT4 in serum lang niet altijd een goede graadmeter is voor schildklierfunctie.

Thyroid-Physiology-TSH

In de reguliere geneeskunde wordt de schildklier functie beoordeeld aan de hand van de bloedwaarden van TSH en FT4. In eerdere blogs heb ik al geïllustreerd dat dit een ernstige beperking is waardoor veel mensen met een verminderde activiteit van de schildklierstofwisseling gemist worden. Daarnaast is er een nog groter aantal mensen die regulier behandeld worden voor een te trage schildklierfunctie (hypothyreoïdie), volgens de maatstaven van de artsen correcte bloedwaarden hebben en tóch rond blijven lopen met tal van verschijnselen die kenmerkend zijn voor een te trage schildklierstofwisseling. In deze blog wil ik één veel voorkomend voorbeeld noemen van een misinterpretatie van de bloedwaarden, omdat men vergeet dat de schildklier een intergraal onderdeel is van een complex regelsysteem (neurohormonale systeem) en niet solistisch functioneert. Als regel laat een arts bloed prikken op TSH (hypofysie hormoon) en FT4. Dit laatste staat voor ‘Vrij T4” en heeft betrekking op het ongebonden schildklier pro-hormoon T4. T4 komt namelijk ook in gebonden vorm voor, dan is het gekoppeld aan TBG (Thyroid Binding Globuline) een transporteiwit voor T4. De aldus gekoppelde T4 is inactief en moet losgemaakt worden wil het werkzaam zijn. Een veel voorkomend probleem bij vrouwen in deze tijd is oestrogeen dominantie. Dat wil zeggen dat de balans tussen de vrouwelijke hormonen oestrogeen en progesteron is verstoord. Er zijn tal van complexe oorzaken voor aan te wijzen, één daar van is chronisch verhoogde cortisol productie (stress hormoon), een andere is het gebruik van hormonale anticonceptiva (de Pil). Te hoge oestrogeen waarden verhogen de concentratie van TBG. Hierdoor neemt het percentage geboden T4 toe en het vrije FT4 af. Dit laat dan te lage FT4 waarden in het bloed zien en de arts zal concluderen dat de schildklier nog te traag werkt waarna doorgaans de reguliere medicatie wordt verhoogd. Ook dit bewijst weer hoe belangrijk het is om het totale plaatje te bekijken en bovenal om te denken en te handelen vanuit samenhang.